
17/10/2009
Met Dale Watson, Marike Jager, Chuck Mead, S.W.A.N. en Yoko Sound.
Presentatie: Dirk Blanchart.
Bij de naam Kraakpand stel ik me een verwoed gevecht tegen het modernisme voor. Iets waar podia uit den boze zijn en het publiek meer lawaai maakt dan de artiesten. Terecht: wat geeft hen het recht om te spreken? En nee. Er waren geen podia. Maar het was van een ander kaliber. Het postmodernisme zal gezellig zijn, of zal niet zijn. Het is een concert dat in je woonkamer plaatsvindt. Een wedervaren onder gelijken. En die gelijken waren deze avond een Texaan, een Antwerpse metropoliet, een Nederlandse en een Brusselse. Klinkt als het begin van een goede mop.
Ik kwam te laat. Niet voor de optredens, wel voor de repetitie en het eten. Het was nochtans de dag van de aubergine. Na wat administratief gerompslomp kon ik een babbeltje slaan met Yoko Sound, een fris meisje uit Brussel dat ooit Julie heette en in koortjes zong. Ze wordt geproducet door muzikant Arker, een vlotte dertiger uit Arlon. Samen brengen ze een geluid voort dat door de pers veelal als ‘triphop’ wordt omschreven. Omdat ik een onbeschreven verfrommeld blad ben, nam ik die bewering voor waar aan. Ze hebben tenslotte in het voorprogramma van Tricky gespeeld. Er wordt zelfs gefluisterd dat Julie wel eens bij Hooverphonic zou kunnen passen. Het meisje heeft de naam Yoko aangenomen omdat ze er naar verluidt euraziatisch uitziet. Velen onder ons. Hun eerste album ‘No Enemy’ werd goed ontvangen, en hun tweede single ‘Cigarettes’ krijgt behoorlijk wat noordelijke aandacht en airplay op onze radiostations. Daar waren ze natuurlijk heel blij om: onze taalgrens is op cultureel vlak vaak een granieten gordijn.

Na de gezamenlijke introductie waren Yoko en Arker de eersten die mochten spelen. Ik was meteen van mijn onbeschrevenheid verlost. Julie heeft een prachtige breekbare stem, maar zonder de eindeloze melancholie van pakweg Beth Gibbons. De muziek die ze met Arker maakt is rustige pop; het nummer ‘My Sole Wish’ paste nog het best in dat triphopkleedje. Een beetje nazomer met een bevreemdende avondgloed. Zeker het ontdekken waard voor wie meisjes uit Scandinavië kan smaken.
Bij Nederlandse zangeressen gaan mijn scepsisklieren in overdrive. Ik ben een enorme Neerlandofiel, maar enkel op vlakken die niets met rockmuziek te makken hebben. Nederlandse rockartiesten schijnen gebrand op ‘selling out’ alvorens ze iets waard zijn. Ach, wat oubollig van me. Maar je glijdt gewoon van de gepolijstheid af: misschien kan je net zo goed niks horen. En in een gesprekje met Marike Jager kon ik mijn grote mond niet houden. Ze vertelde dat rockartiesten in Nederland gewoon niet aan de bak komen als ze zich niet netjes binnen de lijntjes houden. En daarom moet ik haar huldigen, want ‘Space’ deed me mijn scepsis uitzweten. Jammer genoeg was dat het laatste nummer dat ze speelde. Terugblikkend kon ik nog net vaststellen dat het hier eerder een zangeres betrof met de emotionele veelzijdigheid van een Feist, dan van een Ilse Delange (no offense). Ze bracht vorig jaar haar tweede cd ‘Celia Trigger’ uit, de opvolger van het misschien te weinig opgemerkte ‘Beauty All Around’.

Dale Watson, dan: een heerlijk verwonderde man die met zijn achttienjarige zoon en crew een tijdje in de lage landen vertoeft en zich beestig goed heeft. Hij werd geboren in Birmingham, Alabama, in 1962, toen dat plaatsje nog ‘Bombingham’ werd genoemd omwille van de gespannen rassenrelaties. Ik brandde van nieuwsgierigheid naar het effect van die plaats op zijn muziek. Geen. Hij verhuisde naar Texas toen hij vier maanden oud was, en nu woont hij in Austin: een breeddenkend eiland in wat voor de rest op alle denkbare vlakken een woestijn is. Watson’s muziek wordt omschreven als country, maar een vlugge blik op zijn teksten leert dat hij daar niet blij mee is. Hank Williams en Johnny Cash kronkelen volgens hem van het ongenoegen met de weg die countrymuziek is ingeslagen. Daarom verkiest hij de term ‘white man’s blues’. En die bracht hij - à la façon de Cash. Compleet met grijze vetkuif toe. Het was aandoenlijk en aangrijpend, al zal mijn mening wel gekleurd zijn door de genegenheid die ik de man toedroeg. Niet in het minst om het hartelijke gesprek dat we hadden over zijn stadsgenoot Bill Hicks, vrede zij met hem. Cash lovers zullen met ‘From the Cradle to the Grave’ niet bedrogen uitkomen. Watson staat zelfs als Cash verkleed op de cover.

Hij werd afgelost door Chuck Mead: iemand waar ik me minder, lees niet, op had voorbereid. Ook hij bracht oncountry. Mead is de zanger van de band BR5-49: hillbilly voor meerwaardezoekers. De plaat die hij net heeft uitgebracht heet ‘Journeyman’s Wager’. Hier dacht ik meer aan de groten uit de vertelfolk dan aan country. Mead is een man die met veel gevoel zijn verhaaltjes brengt en je achterlaat met het gevoel dat je had moeten luisteren naar de tekst. Ik ben wel met hem in de Dulle Friet beland, maar ach: dat verslag staat elders.

De drie vorige formaties pasten perfect in de gezapige sfeer die in dit kraakpand heerste. Nee, dan S.W.A.N., het nieuwe project van David Bové van Think of One. Bové (met ZZ Top-baard) en zijn Braziliaanse schone openden met het veelzeggend getitelde ‘Rock del Sol’. Het applaus was warm, maar beweging was er in dat publiek niet te krijgen. Behalve om hun zoveelste Vedett uit een glas te bestellen. Daarna speelden Bové en Brazil een sambaversie van ‘A Forest’ van The Cure, en dat vond ik nu eens zalig. Maar het publiek ontving het met beleefde terughoudendheid. Ach. Ook ‘Chrome Jesus’ en de afsluiter van de avond, ‘Angelique’, waren uitbarstingen van Braziliaanse, Afrikaanse en Antwerpse energiebronnen die Suez best met argusogen bekijkt. Een Nouvelle Vague op speed misschien? Nee, geen vergelijk meer: een Bové die ik wild kon smaken.
En Dirk Blanchaert? Die was Dirk Blanchart. Gelukkig.
Tekst: Maarten Bieseman
Foto's: Dirk Janssens
Geen opmerkingen:
Een reactie posten